De sleur van de mensheid

Geschrapt hoofdstuk 15-DKC-1


‘Schrijven is schrappen’, zei Simon Carmiggelt en de man had gelijk. Iedere auteur weet het: zonder het adagium ‘kill your darlings’ ga je het niet redden met je manuscript, hoe mooi je ook vindt dat je alinea’s zijn geschreven en hoe belangrijk je ook denkt dat je boodschap is. Dit artikel is één van die hoofdstukken die tijdens de eindredactieronde van het manuscript van De mens als grens in zijn geheel zijn geschrapt. Ik neem ze één op één over, dus je kunt in de tekst verwijzingen naar eerdere of latere hoofdstukken tegenkomen, gebaseerd op de structuur van het manuscript van dat moment. Toch kun je elk geschrapt hoofdstuk lezen als een zelfstandig artikel. Hopelijk maakt het je nieuwsgierig naar wat er uiteindelijk aan hoofdstukken in het inmiddels gepubliceerde boek is overgebleven.

Met dank en dapper schrappende groet,

Bart Flos


Een crisis kan iedere idioot hebben. Wat ons echt moeite kost, is de sleur van elke dag.
Anton Tsjechov

Wat denk jij dat het verreweg het moeilijkste is, bij iedere verandering groot en klein, zowel zakelijk als privé, voor zowel individu als groep en voor zowel samenleving als suprasysteem? Als je erover na gaat denken kom je ongetwijfeld met een aantal valide belemmeringen, maar ze zullen waarschijnlijk niet aan de kern raken. Het moeilijkste dat er is bij iedere verandering groot en klein is namelijk het doorbreken van onze gewoontes. Wij mensen zijn gewoontedieren omdat een zeker mate aan sleur en routine ons helpt om te overleven. We kunnen niet de hele tijd alles anders doen of de hele tijd alles hetzelfde, want dan stagneert de vooruitgang en stort de beschaving in. Het interessante van sleur is echter dat haar verband met stress dezelfde curve vertoont als het verband tussen drukte en stress. Dat zit zo.

Intuïtief hebben we de neiging om het verband tussen drukte (horizontaal) en stress (verticaal) als lineair te zien. We trekken dan een rechte lijn van linksonder naar rechtsboven: ‘hoe drukker ik het heb, hoe meer stress, hoe minder druk, des te minder stress en geen drukte betekent geen stress’. Dat is een begrijpelijke misperceptie. Maar in de natuur in het algemeen en bij menselijke gedrag in het bijzonder, zie je zelden rechte lijnen en lineaire verbanden. Zowel bij stress als bij sleur is het verband parabolisch. Vanaf het midden van de grafiek gezien zal de stress bij drukte inderdaad naar rechts exponentieel toenemen en uiteindelijk via baanbalen, jobtobben en ellendewentelen culmineren in een burn-out (Flos, 2012). Maar naar links gezien neemt de curve óók exponentieel toe om uiteindelijk op dezelfde manier in een bore-out te resulteren. Het is dus net zo erg om veel te veel te doen te hebben als veel te weinig. In het midden en onderin vinden we, net als bij de doelmatigheidscurve, de optimaliteitszone, waar ieder mens de balans zoekt tussen ‘een beetje te veel te doen hebben en een beetje te weinig te doen hebben’.

Voor sleur, gewoonte en routine geldt hetzelfde verband. Je kunt zowel in de sleur zitten van een omgeving met een totaal gebrek aan verandering, beweging en aansporing, als in de sleur van een omgeving waar je geen tijd krijgt om adem te halen, omdat alles de hele tijd verandert, vibreert, duwt en trekt. Beide zijn even erg en van beiden krijg je evenveel stress. Te veel én te weinig sleur, gewoonte en routine zijn de doodsteek voor innovatie, adaptatie en probleemoplossend vermogen. Dat geldt niet alleen voor individuen maar ook voor groepen, samenlevingen en suprasystemen. Onze perceptie van het concept sleur is dus bedrieglijk, want een mens, een groep maar ook een complete samenleving kan in een schadelijke gewoonte zitten, waar ze maar moeilijk aan kan ontsnappen.

De oude economie

Neem nou das Gesamtergebnis van het neoliberalisme, het kapitalisme, de groei-economie en het consumentisme van de vrije markt, die ons milieu vervuilt, onze biodiversiteit vernietigt en ons klimaat onleefbaar maakt. We zitten zó vast in de routine en gewoonte van economische groei dat we het heel erg moeilijk vinden om outside-the-box te denken. Bedenk maar eens een alternatief suprasysteem dat wél duurzaam, circulair en ‘groen’ is en tegelijkertijd de schade voor flora, fauna, milieu en klimaat tot een minimum beperkt (terwijl we de al aangericht schade repareren). Het is overigens niet zo dat we het niet kunnen bedénken, want er zijn meer dan genoeg dappere innovators die staan te trappelen om hun nieuwe modellen van een groene samenleving in de praktijk te testen. Het probleem is dat we er de mondiale samenleving (lees: de almachtige naties en multinationals) niet snel genoeg achter krijgen. We slagen er maar niet in om onze neoliberale, kapitalistische gewoontes te doorbreken en laat dat nou nét de meest essentiële, meest fundamentele, meest existentiële gewoonte zijn die moet worden doorbroken.

Maar wat is er nou zo moeilijk aan? Waarom zetten we het adagium ‘voortdurende economische groei’ niet om naar DeGrowth, naar mondiale circulatie, consolidatie, verduurzaming en bescherming van de ecologie? Het is namelijk heel goed mogelijk om een duurzaam-circulaire samenleving te creëren waarin iedereen krijgt wat-ie nodig heeft, zonder verder enigerlei schade te veroorzaken. Er zijn zoveel boeken over geschreven en zoveel onderzoeken naar gedaan dat je je serieus kunt afvragen waarom we er nog niet aan zijn begonnen. Moet het meteen een ‘utopie’ heten, als je als samenleving groeit naar een staat van humanitaire dienstverlening? Dat je kwalitatief goede producten en diensten verkoopt, die nuttig en bruikbaar zijn en worden geproduceerd zonder flora, fauna, milieu of klimaat aan te tasten? Wat vind jij?

Het meeste dat de nieuwsgierige, innovatieve en samenwerkende mens bedenkt begint ‘klein en goed’. Een idee, een concept of een creatieve gedachte groeit ergens in een garage of zolderkamer uit tot een product of dienst en verovert van daaruit de wereld. Maar ergens passeert het een punt waar het ‘groot en slecht’ wordt. Als samenwerkende mens zijn we in staat om talloze kleine groepen internationaal te laten samenwerken in grote groepen die tezamen gigantische projecten en objecten tot stand brengen, van de landing op de maan tot gigantische metropolen. Toch zijn we blijkbaar niet in staat om de negatieve consequenties daarvan — verspilling, vervuiling, uitputting, uitbuiting, vergiftiging, vernietiging en opwarming — te voorkomen, laat staan te repareren. Dat soort sleur, routine en gewoonte op die schaal is niet meer constructief te noemen, maar in toenemende mate als existentieel destructief te betitelen. Op welk punt van de vloeiende, exponentieel groeiende, potentieel destructieve curve zit de overgang naar een nieuwe, betere gewoonte?

Zomaar een paar vragen:

  • Wat hebben we eraan als we mensen op de maan zetten, maar daarna niet verder in zonnestelsel en kosmos kunnen doordringen, omdat we ondertussen onze mondiale infrastructuur hebben vernietigd?
  • Wat hebben we aan al die wereldwijd opgezette handelsnetwerken, als ze door in frequentie en intensiteit toenemende klimaatrampen en weerextremen worden ontmanteld?
  • Wat hebben we aan ons unieke vermogen tot samenwerking als het wordt belemmerd en uitgeput door het repareren van de gevolgen van al die klimaatrampen en weerextremen?
  • Wat hebben we aan al die internationale samenwerking als eenkennigheid, zelfzuchtigheid en kortzichtigheid ons uit elkaar drijven, waardoor we elkaar niet meer helpen op mondiale schaal?
  • Wat hebben we aan het internet, aan datacenters, aan smartphones, laptops, tablets, pc’s, kunstmatige intelligentie, robots en neushaartrimmers, zonder elektriciteit?

Kortom: hoe doorbreek je de gewoonte, de sleur en de routine van de menselijke soort als geheel? We weten heel goed wat we moeten doen — we hebben het geanalyseerd, beredeneerd, opgeschreven en gedeeld met elkaar — en we kunnen ook heel goed zíén waar we naar toe moeten, maar we stuiten iedere keer opnieuw op die bestaansbarrière, die ons lijkt te vertellen dat we alleen maar leven om uiteindelijk uit te sterven. Het is als een vlieg die door het glas van het raam naar buiten wil ontsnappen. Je hoort ‘toenk!’ en daarna nóg een keer en nóg een keer.

Het doorbreken van onze gewoontes

Bij het doorbreken van gewoontes denken we meestal op het niveau van een individu dat per 1 januari goede voornemens maakt over leven, werken en gezondheid en hoe moeilijk het is ze na 1 februari nog vol te houden. Maar dat volhouden is niet alleen moeilijk op individueel niveau, maar op élk niveau van de verwantschapscirkel: van individu tot suprasysteem. De gehele mensheid heeft moeite om de gewoonte van het neoliberalisme en het kapitalisme te doorbreken. Als het al zo moeilijk is voor een individu om te veranderen, wat denk je dan dat dat betekent voor acht miljard individuen, verdeeld over tweehonderd landen? Wie gaat er als eerste? Wie onttrekt zich eraan? En je hoort bijna iedereen denken ‘what’s in it for me?’

We lijken met een fundamenteel existentieel probleem opgezadeld te zitten. Als het erop aan komt gaan we namelijk eerst voor onszelf, ons eigen welzijn en welbevinden en dat van onze kleine groepen, daarna volgt de rest pas. Dat hoeft niet per se schadelijk te zijn — supralokaal zorgen voor jezelf en voor je gezin, familie, vrienden, collega’s en teamgenoten is in zichzelf bedoeld om je genen veilig te stellen in volgende generaties — maar als slechts weinigen beschikken over het grootste deel van het kapitaal, de macht, de kracht, de controle en de invloed, dan wordt het ‘zorgen voor je zelf’ ineens potentieel schadelijk voor velen. Dan wordt de menselijke gewoonte, sleur en routine ineens een gevaar voor ons allemaal.

Daarom zijn de gedragseigenschappen van kleine groepen – een versterking van het jagers-verzamelaarsgedrag van individuen – overal gelijk, maar is de impact afhankelijk van de hoogte in de hiërarchie en de reikwijdte van de daarbij gepaard gaande macht, kracht, invloed en controle. Een machtig, rijk en invloedrijk maar tegelijkertijd egoïstisch, onverdraagzaam en bekrompen individu kan in zijn eentje (maar altijd met de eigen vertrouwde kleine groepen er omheen) heel wat stupiditeit verspreiden, schade aanrichten en ellende veroorzaken. Daarvoor hoeven we alleen maar naar de recente politieke geschiedenis van de Verdeelde Staten van Amerika te kijken.

‘Is dat intelligent gedrag?’, zo zou je je kunnen afvragen. ‘We zijn wie we zijn, we doen wat we doen’, zou je kunnen zeggen, maar zijn we ook ‘slim’? Zijn we ‘goed bezig’? Is ons gedrag ‘intelligent’ te noemen? In Vooruitkijken voor gevorderden doe ik een poging om de definitie van soortelijk succes te bepalen door een concrete maar gesloten vraag te stellen: ‘Zijn wij als menselijke soort succesvol?’ Vervolgens loop ik door de definities van succes heen en geef ik vijf voorwaarden voor soortelijk succes waaraan ik de mensheid vervolgens toets. Het antwoord op die gesloten vraag is namelijk drieledig: ja, nee of misschien. Na een korte maar krachtig confronterende analyse concludeer ik vervolgens, als de onverbeterlijke optimist die ik toen nog was, dat het antwoord ‘misschien’ is. Wellicht zijn we als soort succesvol maar, zo concludeer ik, ‘het succes zal afhangen van wat deze generatie onderneemt om de trend te keren. Pas de generaties na ons zullen een definitief oordeel kunnen vellen […]’. (Flos, 2015)

Maar stel nou dat het antwoord ‘nee’ is, dat we niet voldoen aan de voorwaarden voor soortelijk succes. Stel nou dat we na vele diepgravende analyses helaas moeten constateren dat we een laagvolwassen beschaving zijn, die zijn eigen graf aan het graven is. Dan hebben we als sociale groepsprimaten overduidelijk gefaald. Maar doen andere dieren het dan zoveel beter? Is ons gedrag ‘existentieel dom’ en dat van andere dieren ‘existentieel slim’? Laten we het eens aan de keizerspinguïn vragen.

Geplaatst in Geen categorie.